VvE Bestuur mag ontslag nemen – LJN BQ8532

1 JUNI 2011, VVE BESTUUR MAG ONTSLAG NEMEN, LJN BQ8532

Instantie: Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak: 01-06-2011
Datum publicatie: 20-06-2011
Zaaknummer: 207349
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

De stelling van gedaagde in conventie dat ontslag door een bestuurder van een vereniging van eigenaars altijd door een besluit van de vergadering van eigenaars moet worden gevolgd, vindt geen steun in het recht.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl (LJN BQ8532)

UITSPRAAK

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 207349 / HA ZA 10-2143

Vonnis van 1 juni 2011

in de zaak van

de vereniging van eigenaars
VERENIGING VAN EIGENAARS […]
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. N.L.J.M. Rijssenbeek te Arnhem,

tegen

[gedaagde]
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. G. Altena te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 19 januari 2011
– het proces-verbaal van comparitie van 11 mei 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. [gedaagde] is eigenaar van een appartementsrecht in het appartementengebouw waarop [eiseres] betrekking heeft. Zij is lid van [eiseres] en van de Onderverenigingen van Eigenaars Parkeerkelder Project [eiseres] nabij de [adres] in [woonplaats] en Project [eiseres] Blok G. Laatstgenoemde verenigingen worden hierna ook als respectievelijk Parkeerkelder en Blok G aangeduid, terwijl [eiseres] en deze verenigingen ook wel respectievelijk als de hoofdsplitsing en de ondersplitsingen naar voren komen.
2.2. [gedaagde] wordt op 27 februari 2007 benoemd tot bestuurder van [eiseres].

2.3. Bij e-mail van 19 september 2007 stuurt [gedaagde] haar medebestuursleden een op 18 september 2007 gedateerde conceptbrief die zij alle leden van [eiseres] wil sturen en waarin zij aangeeft te zullen terugtreden als bestuurslid van [eiseres]. De concept-brief luidt:

Geachte mede-eigenaars,
Hierbij deel ik jullie mede dat ik mijn taak als lid van het bestuur Hoofdsplitsing wil beëindigen (…).
Ik verzoek u mijn terugtreding op dit moment te aanvaarden.
2.4. [gedaagde] schrijft in de begeleidende mail aan een medebestuurslid:

Ik voel me ook een beetje rot dat ik jou ooit overgehaald heb om niet uit het bestuur te stappen en het nu zelf doe.

2.5. Bij e-mail van 20 september 2007 stelt [gedaagde] twee bestuursleden, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], voor om in de agenda voor de in november 2007 te houden vergadering van eigenaars van [eiseres] op te nemen dat er een nieuw bestuurslid gevraagd dan wel benoemd dient te worden om haar de gelegenheid te geven zich op Blok G te concentreren. [gedaagde] schrijft: “Dan kan beklemtoond worden dat zaken nu al goed zijn gaan lopen en, met twee zittende bestuursleden en een wisseling van een, het goed ingezette traject optimaal kan worden voortgezet (…).”

2.6. In de concept-agenda van de vergadering van eigenaars die voor 13 november 2007 gepland was, staat dat [gedaagde] op 18 september 2007 is teruggetreden. Zij reageert daarop bij e-mail van 24 september 2007 aan de bestuursleden [betrokkene 2] en [betrokkene 1]: “In de agenda staat dat ik op 18 september 2007 ben teruggetreden. En dat strookt wel met wat ik ter vergadering heb gezegd (…). Tenslotte, voor de goede orde: ik heb geen spijt van mijn benoeming en ook geen spijt van mijn besluit niet verder te gaan (…).”

2.7. De aanvankelijk voor 13 november 2007 geplande vergadering van eigenaars vindt op 27 november 2007 plaats. In twee door [gedaagde] overgelegde exemplaren van de agenda voor deze vergadering is de tekst opgenomen dat zij op 18 september 2007 is teruggetreden als bestuurslid. In de notulen van de vergadering van eigenaars van 27 november 2007 staat onder ‘mededelingen’:

Opgemerkt wordt dat mevrouw [gedaagde] is toegetreden tot het bestuur van gebouw G en zij heeft zich teruggetrokken uit het bestuur van de Hoofdsplitsing.

2.8. [gedaagde] schrijft [eiseres] op 17 november 2008 in het handelsregister in en vermeldt daarbij zichzelf als bestuurslid.

2.9. [gedaagde] mailt op 8 maart 2009 aan ‘besturen VvE [eiseres] B-E, P en G’:

Hierbij bericht ik u formeel dat ik de VvE Projekt [eiseres] Hoofdsplitsing heb ingeschreven bij de Kamer van Koophandel op 17-11-2008.
Ik heb dit gezien als enig resterend middel om mijn eigen persoonlijke aansprakelijkheid, tot in mijn privévermogen!, veilig te stellen, nadat zowel de weg van erkenning van de verantwoordelijkheid als ontslag uit de verantwoordelijkheid onbegaanbaar bleek (…).
Na deze inschrijving ben ik aan de slag gegaan met het openen van een bankrekening (…).
2.10. Vervolgens opent [gedaagde] een bankrekening (nr [123]) ten name van [eiseres], naar haar zeggen om de gelden van de leden veilig te stellen.

2.11. Zij mailt op 17 juni 2009 aan F. [betrokkene 3] onder meer:

De voorzitters vragen van mij iets waartoe ik niet bevoegd ben: dat is nu het hele punt.
Een benoemd bestuurder kan niet zelf ontslag nemen.
De Vergadering van Eigenaars ontslaat het bestuur.
Zolang de vergadering dat niet gedaan heeft is een benoemd bestuurder aansprakelijk, tot in het privévermogen. Dat is nog al wat.
2.12. Bij vonnis van de voorzieningenrechter bij deze rechtbank d.d. 21 augustus 2009 wordt [gedaagde] veroordeeld haar inschrijving in het handelsregister als bestuurder van [eiseres] ongedaan te maken en wordt haar verboden zich als bestuurder te gedragen, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke overtreding tot een maximum van € 50.000,00. Het hof bekrachtigt het vonnis op 6 juli 2010.

2.13. [gedaagde] werkt niet mee aan het wijzigen van de bevoegdheden ten aanzien van de onder 2.10 bedoelde bankrekening.

3. Het geschil

in conventie
3.1. [eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van € 10.140,16, vermeerderd met rente en kosten. De gevorderde hoofdsom is opgebouwd uit onttrekkingen aan de bankrekeningen van [eiseres] (€ 6.904,81) met rente hierover, extra beheerskosten VvE-Diensten Nederland [woonplaats] B.V. (€ 1.071,00), een verbeurde dwangsom (€ 1.000,00) en buitengerechtelijke kosten inclusief btw (€ 1.075,76).
3.2. [eiseres] stelt dat [gedaagde] de door haar ten name van [eiseres] bij ING Bank geopende bankrekeningen gebruikt heeft om privéschulden te voldoen voor kopieerkosten, porti, juridische scholing en betaald griffierecht en dat [eiseres] schade heeft geleden door onnodig gemaakte bankkosten en onjuiste inschrijving in het handelsregister. Tenslotte is op 8 en 9 juni 2010 het saldo (€ 6.415,99) van de onder 2.10 en 2.13 bedoelde bankrekening met nr [123] ten name van [eiseres] overgeboekt naar een privérekening, nr 1738236, ten name van [gedaagde en belanghebbende].

3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader in.

in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert onder de voorwaarde dat zij naar het oordeel van de rechtbank nog bestuurder van [eiseres] is, samengevat
– een verklaring voor recht dat zij totdat anders is beslist, bestuurder is van [eiseres],
– veroordeling van [eiseres] tot betaling aan haar van € 2.612,73 vermeerderd met rente,
– veroordeling van [eiseres] om een rectificatie te verzenden op verbeurte van een dwangsom,
– een bevel aan [eiseres] om executie van het onder 2.12 bedoelde vonnis te staken en gestaakt te houden op verbeurte van een dwangsom,
een en ander met veroordeling van [eiseres] in de kosten.
3.5. [gedaagde] stelt dat zij nog bestuurder van [eiseres] is. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

in conventie
4.1. [gedaagde] stelt dat [eiseres] niet gemachtigd is tot het voeren van deze procedure door haar ledenvergadering. Uit de bij antwoord en ter comparitie overgelegde stukken blijkt dat in de algemene ledenvergadering van 24 juni 2009 aan de orde is gesteld het nemen van rechtsmaatregelen tegen [gedaagde] terzake van haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel als bestuurder van [eiseres]. De rechtbank is gelet op deze ruime formulering en op de verwikkelingen die sedertdien tussen partijen hebben plaatsgevonden, van oordeel dat er geen twijfel aan bestaat dat de op de vergadering van 24 juni 2009 inderdaad, zoals uit de stukken blijkt, gegeven machtiging de onderhavige procedure in al haar onderdelen omvat.
4.2. [gedaagde] stelt dat een bestuurder van een vereniging van eigenaars niet zelf ontslag kan nemen en baseert dit op art. 5:131 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank verwerpt dit standpunt. Genoemde bepaling sluit ontslag door de bestuurder niet uit, ook het reglement van [eiseres] doet dat niet. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de hoofdregel van rechtspersonenrecht dat een bestuurder tenzij wet of statuten dat expliciet verbieden, zelf ontslag kan nemen – welke bevoegdheid haar begrenzing niet vindt in een onmogelijkheid, maar in mogelijke schadeplichtigheid bij een onzorgvuldige ontslagname –, niet zou gelden voor de vereniging van eigenaars.

4.3. De stelling van [gedaagde] dat ontslag door een bestuurder van een vereniging van eigenaars altijd door een besluit van de vergadering van eigenaars moet worden gevolgd, vindt geen steun in het recht.

4.4. Hier komt bij dat de notulen van de ledenvergadering van 27 november 2007 (2.7 hierboven) de mededeling van [gedaagde]s ontslag inhouden. Gesteld noch gebleken is dat de ledenvergadering dit ontslag niet aanvaard – c.q. stilzwijgend bekrachtigd – heeft. Hieraan doet niet af dat de vergadering, zoals ter comparitie is gebleken, weinig meer om het lijf had dan het vaststellen van de steminstructies in aanwezigheid van voorzitters van de ‘ondersplitsingen’.

4.5. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het feit dat de vereniging van eigenaars een kwalitatief lidmaatschap kent, geen grond biedt voor het hierboven verworpen standpunt van [gedaagde]. Zij lijkt anders te betogen, maar de wettelijke regeling van het kwalitatieve lidmaatschap noch de rechtspraak daarover biedt voor dat standpunt enig aanknopingspunt.

4.6. Vervolgens stelt [gedaagde] dat als zij op 18 september 2007 al heeft meegedeeld vrijwillig te willen terugtreden, deze mededeling slechts als een voornemen kon worden aangemerkt omdat de beslissing daarover aan de vergadering van eigenaars was. Dit laatste standpunt is hierboven verworpen. [gedaagde] ontkent niet te hebben meegedeeld dat zij vrijwillig wilde terugtreden. De vraag is of deze mededeling door degenen tot wie zij gericht was, haar toenmalige medebestuurders en via hen de algemene vergadering, begrepen is en in redelijkheid kon worden als een ontslag.

4.7. Kennelijk is [gedaagde] er aanvankelijk vanuit gegaan dat haar mededeling als ontslag begrepen werd. Dat blijkt uit haar hierboven onder 2.3, 2.4, 2.5 en vooral 2.6 weergegeven uitlatingen.

4.8. Uit de agenda en de notulen van de vergadering van 27 november 2009 blijkt onmiskenbaar dat [eiseres] de mededeling van [gedaagde] zo heeft gelezen dat zij uit het bestuur trad, dus ontslag nam. Gelet op de onder 2.3-2.6 bedoelde uitlatingen van [gedaagde] konden het bestuur en de ledenvergadering naar het oordeel van de rechtbank de mededelingen van [gedaagde] inderdaad als een ontslag begrijpen.

4.9. Er was dus niets aan de hand toen [gedaagde] had aangekondigd het bestuur te verlaten en dit door het bestuur en later ook door de ledenvergadering aanvaard was (2.7). Zij was overeenkomstig haar wens geen bestuurslid meer.

4.10. De problemen tussen partijen zijn gerezen en geëscaleerd toen [gedaagde] zich op het standpunt ging stellen dat alleen een ontslagbesluit van de ledenvergadering een einde aan haar bestuurslidmaatschap kon maken. Daarbij heeft zich haar overtuiging gevoegd dat alleen zij de juiste weg voor [eiseres] bewandelde en dat zij in die eenzame positie het risico van persoonlijke aansprakelijkheid (2.9) liep, een overtuiging waarvoor de wet noch de situatie bij [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank aanleiding gaf.

4.11. Ervan uitgaande dat [gedaagde] geen bestuurder meer is, dient de rechtbank thans de vorderingen van [eiseres] te beoordelen.

4.12. [gedaagde] stelt dat zij na de uitspraak van de voorzieningenrechter zich heeft laten uitschrijven als bestuurder. Omdat zij niet veroordeeld was de bankrekening op te heffen of het beheer hiervan over te dragen aan [eiseres], stelt zij, zou een overdracht geheel vrijwillig geschieden. Hieraan voegt zij toe dat ook mevrouw Harmelink, bestuurslid van [eiseres], over de ING Bankrekening kon beschikken.

4.13. De stelling dat [gedaagde] het beheer over de rekening niet hoefde over te dragen, is onjuist. Het kort gedingvonnis waaraan zij stelt zich gehouden te hebben, veroordeelt haar om elke handeling als bestuurder na te laten en op te houden zich voor te doen als bestuurder. Het voeren van beheer over een bankrekening van [eiseres] valt daar onder.

4.14. Het in stand houden van de bankrekening was niet nodig geweest, stelt [gedaagde], als [eiseres] zelf een rekening had aangehouden. Nu gebleken is dat [gedaagde] uitsluitend omdat zij zelf bezwaren had tegen het functioneren van de beheerder, deze rekening heeft geopend, moet dit verweer worden verworpen. Een individuele beslissing om af te wijken van de gang van zaken bij [eiseres] kan niet worden gerechtvaardigd door het standpunt – waar dit op neer komt – dat [eiseres] voor een andere gang van zaken had moeten kiezen. Dit klemt temeer waar [gedaagde] op het moment van de beslissing al geen bestuurslid meer was.

4.15. [gedaagde]s feitelijke betwisting van de stelling van [eiseres] dat zij € 6.415,99 naar haar privérekening heeft overgeboekt, verwerpt de rechtbank omdat dit blijkt uit de overgelegde dagafschriften waarvan [gedaagde] de juistheid niet voldoende gemotiveerd betwist.

4.16. Het bedrag van € 6.415,99 staat op haar rekening geparkeerd, stelt [gedaagde], en is beschikbaar voor [eiseres]. Zij houdt dit geld onder zich omdat zij meent bestuurder te zijn. Nu beslist is dat zij dat niet is, bestaat deze reden om het geld niet af te dragen niet meer. De vordering zal op dit onderdeel worden toegewezen.

4.17. Dat in de jaarstukken een ander bedrag staat dan thans gevorderd wordt, is op zichzelf, anders dan [gedaagde] stelt, niet relevant voor het gevoerde verweer, dat de inhoud van de onderscheiden posten en niet de weergave ervan in de jaarstukken behoort te betreffen.

4.18. [gedaagde]s stelt te zijn veroordeeld tot een dwangsom die per dag en niet per gebeurtenis wordt berekend. Hoe [eiseres] tot € 1.000,00 aan verbeurde dwangsommen komt, begrijpt zij niet. De berekening van [eiseres] is echter slechts in haar voordeel, stelt de rechtbank vast. [eiseres] eist niet een dwangsom voor alle dagen waarop [gedaagde] heeft nagelaten te voldoen aan de veroordeling in kort geding (zie 4.13). De vordering zal dan ook op dit onderdeel worden toegewezen.

4.19. [gedaagde] heeft aangevoerd portokosten, griffierechten, kosten voor juridische scholing en kopieerkosten te hebben voldaan. Ter zitting heeft zij haar standpunt wat deze kosten betreft samengevat en de rechtbank zal aan de hand daarvan het verweer beoordelen.

4.20. De portokosten zouden ‘zijn gemaakt omdat er ongelooflijk veel verkeer was met allerlei instanties naar aanleiding van het handelen van de hoofdsplitsing en de heer Rijnbende. Het betreft correspondentie met bijvoorbeeld de Vereniging Eigen Huis, de Ombudsman, de KNB, het Ministerie van VROM, de Kamer van Koophandel, de bank enzovoort.’ Gesteld noch gebleken is dat dit verkeer met diverse instanties anders nodig was dan omdat [gedaagde] als bestuurder en toen zij geen bestuurder meer was een afwijkende mening over een aantal onderwerpen had. Er is dan ook geen grond om deze kosten ten laste van [eiseres] te laten komen.

4.21. Het griffiegeld betreft een door [gedaagde] in privé geëntameerde procedure waarin een zitting bij de kantonrechter heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008. Op grond van het uitblijven van resultaat van een daar begonnen overleg heeft [gedaagde] ‘besloten dat (haar) kosten ook opgevoerd mochten worden.’ Dit is dus een besluit van [gedaagde] en niet van [eiseres] geweest. Reeds daarom dienen de kosten aan [eiseres] terugbetaald te worden.

4.22. De juridische scholing betreft advies dat [gedaagde] heeft ingewonnen en waarvoor zij € 60,00 heeft betaald. Zij is van oordeel dat zij dit als bestuurder dient te verantwoorden aan de algemene vergadering. Ook in dit geval is er sprake van een advies voor [gedaagde] in privé in verband met haar van het bestuur c.q. de overige bestuurders afwijkende standpunt en dient zij zelf de kosten daarvan te dragen.

4.23. Hetzelfde geldt voor het kopiëren van stukken – in het algemeen ten behoeve van de onder 4.20 bedoelde instanties. Ook hier gaat het om privéactiviteiten van [gedaagde] en is er geen sprake meer van voorleggen van de vraag wie de kosten hiervan voldoet, aan de algemene vergadering.

4.24. Het voorgaande leidt nu alle weren zijn verworpen, tot toewijzing van de vordering van [eiseres].

4.25. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
– dagvaarding € 87,93
– griffierecht 560,00
– salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.777,93
in voorwaardelijke reconventie
4.26. De rechtbank komt aan de behandeling van de reconventionele vordering niet toe nu de voorwaarde waaronder deze is ingesteld, niet vervuld is.

5. De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 10.140,16 (tienduizendéénhonderdveertig euro en zestien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 18 oktober 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.777,93,

5.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.