Stemmen bij hoofd- en ondersplitsing – PRG. 2005,79

7 APRIL 2005, STEMMEN BIJ HOOFD- EN ONDERSPLITSING, PRG. 2005, 79

Essentie

Appartementsrecht. Mag bestuur van onder-VVE in vergadering van de hoofd-VVE haar stem naar evenredigheid uitbrengen als de regels van de onder-VVE voorschrijven, dat die stem eensluidend dient te zijn?

Ja, maar uitsluitend indien de ledenvergadering van de onder-VVE bij afzonderlijk meerderheidbesluit heeft beslist, dat haar stem in de vergadering van de hoofd-VVE naar evenredigheid zal worden uitgebracht.

Samenvatting

Een bij weinigen bekend fenomeen is dat een appartementsrecht kan worden gesplitst in een aantal ‘onder’-appartementsrechten. Doremans, lid van de ‘onder’-VVE, maakt bij de kantonrechter bezwaar over de wijze van stem uitbrengen van zijn VVE in de vergadering van de ‘hoofd’-VVE. In het onderhavige geval deed zich de situatie voor waarbij een besluit van de hoofdsplitsing zou zijn verworpen als de stemmen van de ondersplitsingen eensluidend zouden worden uitgebracht in de hoofdsplitsing. Als de stemverhoudingen in de ondersplitsingen echter naar evenredigheid zouden doorklinken in de hoofdsplitsing zou het besluit zijn aangenomen. Het bestuur van de onder-VVE koos voor evenredig stemmen, waardoor het besluit in de vergadering van de hoofd-VVE werd aangenomen. Doremans verzoekt zonder succes om vernietiging van het besluit en gaat in hoger beroep.

Het hof overweegt, dat binnen de onder-VVE eensluidend stemmen in de vergadering van de hoofd-VVE als hoofdregel geldt. Het bestuur van de onder-VVE mag van die hoofdregel niet afwijken, tenzij de ledenvergadering van de onder-VVE bij afzonderlijk meerderheidsbesluit heeft beslist, dat de stem van de onder-VVE in de vergadering van de hoofd-VVE naar evenredigheid zal worden uitgebracht. Volgt vernietiging van de beschikking van de kantonrechter en vernietiging van het besluit van de hoofd-VVE.

Partijen

1. N.J.C.M. Doremans,
2. A.M.H.J. Daemen, beiden te Utrecht, appellanten, proc. mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,

tegen

1. Vereniging van Eigenaars Vondellaan/Bork Croesestraat te Utrecht, proc. mr. S.A. van der Sluijs,
2. Ivast I BV, te Bussum, proc. mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
3. Open Universiteit Nederland, te Heerlen, proc. mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
4. de overige belanghebbenden ex artikel 5:130 lid 3 BW niet verschenen, geïntimeerden.

Uitspraak

(…)

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de beschikking van 20 oktober 2004 onder 1.a tot en met i. een aantal feiten vastgesteld. Onder 6 van het appèlschrift hebben Doremans en Daemen een opmerking gemaakt over de vaststelling onder h. Deze opmerking zal, voor zover nodig, hierna beoordeeld worden. Nu omtrent de overige door de kantonrechter vastgestelde feiten geen geschil bestaat zal ook het hof van de juistheid van die feiten uitgaan.

3.Beoordeling van het hoger beroep

3.1

Grief I richt zich in de kern tegen de overweging van de kantonrechter dat ‘de stemverhouding van de verenigde appartementseigenaar woningen/bergingen overeenkomstig art. 34 lid 3 van het modelreglement naar evenredigheid moet doorklinken in de hoofdvereniging (i.c. 1 tegen en 3 vóór), waardoor de stemverhouding in de hoofdvereniging 5 vóór en 4 tegen is en opties 1 en 2 dus als aangenomen moeten worden beschouwd’.

3.2

Vooropstaat dat, nu tegen de vaststelling daarvan door de kantonrechter geen grief is gericht, geen geschil meer bestaat over de precieze inhoud van het besluit, te weten de beslissing om ofwel optie 1 ofwel optie 2 verder uit te werken waarbij (in ieder geval) ten aanzien van optie 1 geldt dat aan zekere voorwaarden zal zijn voldaan. Vooropstaat verder dat Doremans en Daemen ten aanzien van (de vernietiging van) het bestreden besluit een redelijk belang hebben (zij zijn gerechtigd tot het uitsluitend gebruik van de hoogste verdieping van het appartementsgebouw en voor hen is de plaatsing van een airco/installatie op het dak in verband met eventuele geluidsoverlast e.d. van wezenlijke betekenis) en aldus gerechtigd zijn de vereniging van het besluit van de VvE van 18 mei 2004 te verzoeken. Vooropstaat ten slotte dat voorzover artikelen uit de splitsingsakte en het modelreglement dienen te worden uitgelegd, zulks dient te geschieden op een wijze dat de bewoordingen van de desbetreffende bepalingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van de splitsingsakte en het daarin vastgestelde (model)reglement met wijzigingen en aanvullingen, in beginsel doorslaggevende betekenis hebben.

3.3

Anders dan Doremans en Daemen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben verdedigd is het door de kantonrechter geformuleerde uitgangspunt, ‘dat de onder-appartementseigenaars van rechtswege lid zijn van de hoofdvereniging (artikel 5:125 lid 2 BW), maar slechts gezamenlijk’, juist.

3.4.1

Op de hoofdsplitsing is van toepassing artikel 34 Modelreglement 1992, waarvan het derde lid als volgt luidt.

‘(…) 3. In geval van ondersplitsing zal het stemrecht dat aan het in de ondersplitsing betrokken appartementsrecht toekomt, worden uitgebracht op de wijze en in de verhouding zoals bij de ondersplitsing is bepaald, met dien verstande dat de onderlinge verhouding tussen het stemrecht verbonden aan het ondergesplitste appartementsrecht en de andere appartementsrechten niet gewijzigd wordt.

De vergadering kan in geval van ondersplitsing besluiten het aantal uit te brengen stemmen te verveelvoudigen, doch slechts onder handhaving van de onderlinge stemverhouding tussen de eigenaars als in de akte is bepaald.

De stemmen voor het in de ondersplitsing betrokken appartementsrecht behoeven niet eensluidend te worden uitgebracht.

Bij de ondersplitsing wordt tevens geregeld wie ter vergadering het stemrecht voor het betrokken appartementsrecht uitoefent.’

3.4.2

In de hoofdsplitsingsakte is aanvullend op artikel 34 bepaald dat het stemrecht in de hoofdsplitsing wordt uitgeoefend door het bestuur van de ondervereniging.

3.5

Uit het bepaalde in artikel 34, derde lid, eerste alinea, volgt dat de ondersplitsing het recht (en de mogelijkheid) heeft om te bepalen op welke wijze en in welke verhouding het stemrecht in de hoofdsplitsing zal worden uitgeoefend. De ondersplitsing kan dus inhouden dat verhoudingsgewijs zal worden gestemd (‘het stelsel van evenredige vertegenwoordiging’) dan wel dat de meerderheid in de ondersplitsing bepaalt hoe alle aan het ondergesplitste appartement toekomende stemmen worden uitgebracht (‘het districtenstelsel’). In de verdere bepalingen van artikel 34 wordt niet meer of anders gedaan dan dat ten behoeve van de hoofdsplitsing regels worden gegeven die ervoor waken dat (door opgenomen bepalingen in de ondersplitsing) de stemverhouding in de hoofdsplitsing niet wordt gewijzigd en voorts dat, als uitvloeisel van de aan de ondersplitsing geboden mogelijkheid om naar evenredigheid te stemmen, mogelijk wordt gemaakt dat aan een in de hoofdsplitsing betrokken appartementsrecht toekomende stemmen niet eensluidend worden uitgebracht.

3.5

In de ondersplitsing woningen/bergingen is in de aanvulling op artikel 34 lid 3 opgenomen dan het stemrecht in de hoofdsplitsing door het bestuur van de ondervereniging. Het hof moet — met Doremans en Daemen — constateren dat de ondersplitsing geen gebruik heeft gemaakt van de haar toekomende mogelijkheid om te bepalen dat in de hoofdsplitsing op grond van evenredigheid gestemd moet worden. Immers, er is geen uitzondering opgenomen op het bepaalde in artikel 37, eerste lid, van het modelreglement, dat als volgt luidt:

‘artikel 37

1. Alle besluiten waarvoor in dit reglement of krachtens de wet geen afwijkende regeling is voorgeschreven worden genomen met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen.’

Dit een en ander brengt met zich dat de meerderheid van de ondersplitsing bepaalt hoe het bestuur van de ondersplitsing in de hoofdsplitsing (eensluidend) moet stemmen.

3.7

Nu vaststaat dat het bestuur van de ondersplitsing zich niet heeft gehouden aan zijn opdracht en gestemd heeft op een wijze die in strijd is met hetgeen in de ondersplitsing is bepaald, en nu geoordeeld is dat Dorememans en Daemen een redelijk belang hebben bij de vernietiging van het besluit, dient het bestreden besluit op de voet van artikel 5:130 BW jo. artikel 2:15 lid sub a BW te worden vernietigd.

3.8

Het hof merkt op dat aan het onder 3.7 overwogene niet kan afdoen dat het bestuur, voorafgaand aan de stemming binnen de ondersplitsing, heeft aangekondigd dat ‘een gewogen stemming (zal) plaatsvinden’. Het bestuur was tot wijziging van hetgeen in de akte van splitsing/het reglement omtrent de wijze van stemmen is bepaald niet bevoegd.

3.9

Grief I treft doel en leidt tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep. De overige grieven kunnen onbesproken blijven. Bewijslevering is niet ter zake dienend. Het hof zal het besluit alsnog vernietigen en zal de VvE, als de in het ongelijk gestelde en meest gerede partij, veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.10

Met betrekking tot het door Doremans en Daemen gedane verzoek tot schorsing merkt het hof op dat in de bestreden beschikking staat te lezen dat dit verzoek is ingetrokken. Gesteld noch gebleken is dat deze overweging onjuist is. Het hof gaat er daarom van uit dat dit verzoek, op grond van een door de VvE gedane toezegging, is ingetrokken en mitsdien in hoger beroep — zonder nadere toelichting — niet meer aan de orde kan zijn. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.