Wanprestatie VvE Beheerder, beslaglegging – LJN BR4146

4 AUGUSTUS 2011, WANPRESTATIE VVE BEHEERDER, BESLAGLEGGING, LJN BR4146

Datum uitspraak: 04-08-2011
Datum publicatie: 05-08-2011
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Kort geding

Inhoudsindicatie: De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heft een conservatoir beslag op op grond van een belangenafweging. In dit geval wegen de belangen van de beslagene zwaarder dan die van de beslaglegger.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht, voorzieningenrechter

zaaknummer / rolnummer: 493270 / KG ZA 11-991 HB/MV

Vonnis in kort geding van 4 augustus 2011

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DATADEBT VASTGOED BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 24 juni 2011,
advocaat mr. T. Spronk te Aalsmeer,

tegen

de vereniging
“VERENIGING VAN EIGENAARS VAN HET GEBOUW WOESTUINSTRAAT 63 TOT EN MET 79 (ONEVEN NUMMERS) HILLEGOMSTRAAT 18/1 EN BENNEBROEKSTRAAT 15/17 TE AMSTERDAM”,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. S.P. Dalmolen te Amsterdam.

Partijen zullen hierna Datadebt en de VvE worden genoemd.

1. De procedure

Ter terechtzitting van 20 juli 2011 heeft Datadebt gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij de vordering om de VvE te verbieden opnieuw beslag te leggen heeft ingetrokken. De VvE heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben pleitnota’s in het geding gebracht. Datadebt heeft daarnaast producties in het geding gebracht. Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van Datadebt: [persoon 1] met mr. Spronk.
Aan de zijde van de VvE: [persoon 2] van Pro VvE Beheer met mr. Dalmolen.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2. De feiten

2.1. In de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007 heeft Datadebt het technisch en administratief beheer gevoerd over de VvE. Vanaf 1 januari 2008 is dit beheer in handen van Pro VvE Beheer B.V. (hierna Pro VvE Beheer).

2.2. De VvE heeft op 10 juni 2011 een beslagrekest ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank waarin verlof is gevraagd tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Datadebt onder een drietal banken. Blijkens dit beslagrekest heeft de VvE een vordering op Datadebt van € 55.533,52. Op 11 mei 2011 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend, waarbij de vordering van de VvE inclusief rente en kosten is begroot op € 72.000,-. Bepaald is dat de eis in de hoofdzaak binnen 28 dagen na het eerst gelegde beslag dient te worden ingediend.

2.3. In het beslagrekest is als onderbouwing voor de vordering opgenomen dat de VvE bij de afsluiting van de boekjaren 2006 en 2007 is gestuit op onvolkomenheden in de jaarrekeningen. Als gevolg hiervan is Pro VvE Beheer onderzoek gaan verrichten. Uit dit onderzoek is gebleken dat Datadebt een bedrag van € 22.957,51 dat was bestemd voor de VvE ten onrechte niet aan de VvE heeft afgedragen, dat Datadebt ten onrechte een schadebedrag van € 33.417,58 ten laste van de VvE heeft laten komen en dat Datadebt een bedrag van € 13.086,16 zonder rechtsgrond aan derden heeft betaald. Tot slot is – aldus het beslagrekest – sprake van een balansverschil van € 13.927,73 ten gunste van de VvE. De totale vordering van de VvE komt hiermee uit op het onder 2.2 genoemde bedrag van € 55.533,52.

2.4. Op 12 mei 2011 heeft de VvE ten laste van Datadebt beslag gelegd onder de ING BANK N.V. en onder de Coöperatieve Rabobank Amsterdam U.A.

2.5. Bij dagvaarding van 8 juni 2011 heeft de VvE bij deze rechtbank de eis in de hoofdzaak aanhangig gemaakt tegen Datadebt. Onder punt 3 van die dagvaarding is opgenomen:
Van Datadebt is tot op heden geen inhoudelijk standpunt bekend. Bij brief van haar advocaat heeft zij laten weten dat zij de vordering onvoldoende onderbouwd achtte.

3. Het geschil

3.1. Datadebt vordert – kort gezegd – opheffing van de op 12 mei 2011 gelegde beslagen (zie 2.4), met veroordeling van de VvE in de kosten van dit geding.

3.2. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Rv – waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden – buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

4.2. In artikel 705 lid 2 Rv is onder meer bepaald dat de opheffing van een conservatoir beslag kan worden uitgesproken, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Bij de beoordeling of een beslag dient te worden opgeheven, zullen tevens de wederzijdse belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen.

4.3. Aan het formele bezwaar van Datadebt, te weten dat in dit geding niet is gebleken dat de algemene ledenvergadering van de VvE heeft ingestemd met het aanspannen van de eis in de hoofdzaak, wordt voorbij gegaan. De raadsman van de VvE heeft ter zitting verklaard dat de desbetreffende volmacht op 12 mei 2011 is afgegeven, met welke verklaring Datadebt genoegen heeft genomen.

4.4. In dit geding heeft Datadebt gesteld dat de vordering van de VvE summierlijk ondeugdelijk is als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv. Onder meer op die grond zouden – aldus Datadebt – de beslagen moeten worden opgeheven. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat blijkens het beslagrekest en de dagvaarding in de hoofdzaak (zie 2.3 en 2.5) de vordering van de VvE op Datadebt uit drie hoofdonderdelen bestaat. Die drie onderdelen bestaan op hun beurt uit tal van kleinere onderdelen. De producties die de VvE in de bodemzaak in het geding heeft gebracht, zijn tevens in dit kort geding ingebracht. Van die producties betreft productie 4 een overzicht van haar vordering. Dit overzicht beslaat 12 pagina’s en bevat een veelheid aan posten. De producties 2 en 3 van de VvE betreffen een zeer groot aantal onderliggende stukken die behoren bij de jaarstukken over 2006 en 2007. In een kort geding – dat nu eenmaal zijn beperkingen kent – kan niet worden vastgesteld of de vordering van de VvE die is gegrond op de hiervoor genoemde producties en (dus) op de (min of meer) volledige boekhouding over de jaren 2006 en 2007 – summierlijk ondeugdelijk is als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv. Op die grond kunnen de beslagen dan ook niet worden opgeheven.

4.5. In het kader van een afweging van de belangen van partijen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Met ingang van het jaar 2008 voert Datadebt niet langer het beheer over de VvE. Op 6 augustus 2008 heeft Datadebt de jaarstukken over 2007 naar de VvE verzonden en afgezien van een eenmalig contact in oktober 2008 (partijen zijn het erover eens dat dit contact een post betrof van ongeveer € 2.000,-) heeft Datadebt nimmer meer iets van de VvE vernomen. Pas in mei 2011 is conservatoir beslag gelegd en in juni 2011 is de eis in de hoofdzaak aanhangig gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit beslag rauwelijks gelegd. De VvE had Datadebt ingevolge het bepaalde in artikel 6:82 BW in gebreke moeten stellen. Onjuist is het standpunt van de VvE dat een ingebrekestelling niet noodzakelijk was omdat Datadebt toch niet van plan leek te zijn om deugdelijk na te komen. Niet aannemelijk is dat deze indruk terecht bij de VvE is gewekt. Er is immers lange tijd geen contact geweest tussen partijen en ter zitting heeft Datadebt bovendien onweersproken verklaard dat zij bereid was om met de VvE in overleg te treden, de gegrondheid van de vordering te onderzoeken en eventuele claims – mits zij hiervan tijdig op de hoogte was gesteld – bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in te dienen. Inmiddels kan echter worden gezegd dat de VvE lang (twee jaar en negen maanden gerekend vanaf augustus 2008) heeft gewacht met het leggen van beslag. Gezien dit tijdsverloop en gezien het feit dat Datadebt reeds in 2008 de gehele boekhouding aan Pro VvE Beheer heeft overgedragen, geldt dat Datadebt thans wordt bemoeilijkt in haar verweer tegen de vordering van de VvE. Hier komt bij dat de VvE tot aan de zitting in dit kort geding heeft nagelaten te melden op welke (juridische) grondslag zij een vordering op Datadebt meent te hebben, zodat Datadebt thans ook is bemoeilijkt in het innemen van haar stellingen in dit kort geding. Pas op de zitting in dit kort geding heeft de VvE aangevoerd dat haar vordering is gegrond op wanprestatie, onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking, echter in het beslagrekest noch in de bodemdagvaarding is hiervan melding gemaakt. De VvE heeft verder nagelaten om in haar dagvaarding op correcte wijze invulling te geven aan de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 Rv. Tot slot geldt dat de VvE niet heeft bestreden dat Datadebt door de beslagen ernstig in haar liquiditeit wordt gehinderd en in haar reputatie wordt aangetast en dat Datadebt om deze reden al één klant heeft verloren. Hiertegenover staan de belangen van de VvE dat zij haar vordering wenst zeker te stellen en dat zij het noodzakelijk achtte dat de conservatoire beslagen bij verrassing moesten worden gelegd. Deze – op zich niet onterechte – belangen wegen echter minder zwaar dan de hiervoor geschetste belangen van Datadebt. De vordering tot opheffing van de beslagen zal dan ook op die grond worden toegewezen.

4.6. De VvE zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van Datadebt.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. heft op de op 12 mei 2011 door de VvE ten laste van Datadebt gelegde derdenbeslagen,

5.2. veroordeelt de VvE in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van Datadebt begroot op € 76,31 aan dagvaardingskosten, € 568,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris advocaat,

5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.N. Brouwer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2011.