Hoofdelijkheid voor aandeel schuld VvE – LJN BP8059

Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage
Datum uitspraak: 15-03-2011
Datum publicatie: 17-03-2011
Zaaknummer: 200.062.190/01
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Dwangbevel; aanschrijving voorzieningen; Vereniging van eigenaars; verhaal van kosten.
Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

UITSPRAAK

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector handel

Zaaknummer : 200.062.190/01

Zaak-/rolnummer rechtbank : 292127 / HA ZA 07-2399

Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 15 maart 2011

inzake

GEMEENTE ROTTERDAM,

zetelend te Rotterdam,

appellante,

hierna te noemen: de Gemeente,

advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te ’s-Gravenhage,

tegen

[GEÏNTIMEERDE],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

hierna te noemen: [geïntimeerde],

advocaat: mr. H. den Besten te Almere.

Het geding

Bij exploot van 12 november 2009 heeft de Gemeente hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2009 gewezen tussen partijen in een verzetprocedure. Bij memorie van grieven (met producties) heeft de Gemeente vier grieven aangevoerd, die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (met productie) heeft bestreden. Op 31 januari 2011 heeft pleidooi plaatsgevonden, waar partijen hun standpunten nader hebben uiteengezet, de Gemeente door mr. R.W. van Harmelen, advocaat te Rotterdam en [geïntimeerde] door de advocaat voornoemd, aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. [geïntimeerde] heeft daarbij nog producties in het geding gebracht. Een zijdens [geïntimeerde] in het geding gebracht kopie-dossier met betrekking tot de bij de rechtbank Rotterdam nog aanhangige bodemprocedure 323559 HA ZA 09-271 is ter zitting, na daartegen door de Gemeente gemaakt bezwaar, geweigerd en maakt geen deel uit van de gedingstukken.

Partijen hebben arrest gevraagd op het bij brief van 4 februari 2011 gezamenlijk ingebrachte kopie-procesdossier.

Beoordeling van het hoger beroep

1.1 Aangezien geen grieven zijn aangevoerd tegen de feiten die de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.13 heeft vastgesteld zal het hof ook van deze feiten uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.

1.2 (i) De Gemeente heeft bij besluit van 5 februari 2001, met kenmerk 20000792, de Vereniging van Eigenaars [adresgegevens VVE) te [woonplaats] (hierna: de VvE) aangeschreven om binnen 6 weken na de dagtekening van het besluit de in de bijgevoegde voorzieningenlijst genoemde werkzaamheden en de uit die lijst voortvloeiende (herstel)werkzaamheden te (laten) verrichten, bij gebreke waarvan deze van gemeentewege worden uitgevoerd op kosten van de VvE of haar rechtsopvolgers, welke kosten vermeerderd zullen worden met 15% beheerskosten. Het besluit is (in afschrift) gezonden aan (het bestuur van) de VvE en aan onder anderen [geïntimeerde], in zijn hoedanigheid van eigenaar van [adressen van twee appartementen]. Het aandeel van [geïntimeerde] in de VvE betreft voor beide panden tezamen het breukdeel 17/364. Deze aanschrijving betrof werkzaamheden aan gemeenschappelijke delen van het complex appartementen.

(ii) De Gemeente heeft daarnaast bij twee andere besluiten van 5 februari 2001 [geïntimeerde] als eigenaar van [adressen van twee appartementen] onder dezelfde voorwaarden aangeschreven voorzieningen te treffen aan zijn individuele appartementen.

(iii) Tegen het besluit onder (i) heeft de VvE bezwaar gemaakt, evenals [geïntimeerde]. Tegen de besluiten onder (ii) heeft [geïntimeerde] ook bezwaar gemaakt.

(iv) Het bezwaar van de VvE heeft de Gemeente bij besluit van 2 november 2001 ongegrond verklaard. Tegen de beslissing op bezwaar is geen beroep ingesteld bij de bestuursrechter.

(v) Bij brief van 6 maart 2002, gezonden aan de VvE en tevens aan onder anderen [geïntimeerde], heeft de Gemeente, onder verwijzing naar een schrijven van de VvE van 25 januari 2002 waarin kenbaar was gemaakt dat de vergadering van eigenaars heeft besloten niet zelf tot uitvoering van de werkzaamheden over te zullen gaan, vervolgens meegedeeld dat is geconstateerd dat niet is voldaan aan de aanschrijving en dat de gemeente tot de uitvoering daarvan zal overgaan op kosten van de aangeschrevenen. De uitvoering van gemeentewege heeft plaatsgevonden in de periode van eind maart tot 5 september 2002.

(vi) De uitvoerder van de werkzaamheden heeft de Gemeente facturen gezonden.

(vii) In 2003 is [geïntimeerde] door de Gemeente schriftelijk verzocht zijn aandeel in de bestuursdwangkosten te betalen. In 2004 is de VvE p/a onder meer [geïntimeerde] aangeschreven de kosten van bestuursdwang te voldoen met daarbij een individuele factuur voor [geïntimeerde]. De facturen bleken achteraf onjuist te zijn samengesteld, hetgeen de Gemeente bij creditnota’s heeft hersteld.

(viii) Bij brief van 4 augustus 2005 aan de VvE, p.a. de individuele appartementseigenaars, heeft de Gemeente laten weten de lopende invorderingsprocedures tijdelijk stil te zetten, totdat het advies van de bezwaarschriftencommissie ten aanzien van het bezwaarschrift van [geïntimeerde] bekend zal zijn. In de brief is ook meegedeeld dat er in de bezwaarschriftprocedure van de VvE reeds een besluit met formele rechtskracht is, waaruit blijkt dat de betalingsverplichting blijft bestaan.

(ix) Bij besluit van 22 november 2005 heeft de Gemeente het bezwaar van [geïntimeerde] gegrond verklaard voor zover het bezwaar gericht is tegen de kostentoerekening van 15%. In plaats daarvan is besloten alleen de daadwerkelijke beheerskosten, met een maximum van 15% van de totale kosten, in rekening te brengen. Voor het overige zijn de primaire besluiten van 5 februari 2001 gehandhaafd. In het beroep van [geïntimeerde] tegen dit besluit heeft de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, in de uitspraak van 25 juli 2006 het volgende overwogen: “Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat op het bezwaar van de vereniging van eigenaren tegen het primaire besluit I (hof: het hiervoor onder (i) genoemde besluit) door verweerder op 2 november 2001 is beslist. Ter zitting hebben beide partijen desgevraagd bevestigd dat tegen die beslissing geen beroep is ingesteld, waarna de rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van het bestreden besluit zich derhalve niet uit kan strekken tot verweerders oordeel ten aanzien van die bezwaren. Met instemming van partijen heeft de bespreking van eisers beroepschrift ter zitting zich voorts toegespitst op de aan eiser gerichte aanschrijvingen.” Bij die uitspraak is de beslissing op het bezwaar vernietigd en is de Gemeente opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van de uitspraak.

(x) Bij brief van 28 maart 2007 heeft de Gemeente [geïntimeerde] bericht dat naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank de incassoactie weer wordt opgepakt en dat de Gemeente nog een correctie zal toepassen ten aanzien van een deel van de kosten waarbij een te hoog BTW-percentage is gehanteerd.

(xi) De Gemeente heeft [geïntimeerde] op 28 maart 2007 twee facturen gezonden ten aanzien van de aandelen van zijn twee appartementen, ten bedrage van € 23.526,24, respectievelijk

€ 20.912,20, te voldoen voor 27 april 2007. De facturen zijn gebaseerd op een aanneemsom bouwkundig € 663.265,04 (ex btw, maar zijnde 19%), een aanneemsom schilderwerk

€ 51.843,17 (ex btw, maar zijnde 6%) en beheerskosten 15% (waarover geen btw).

(xii) De Gemeente heeft [geïntimeerde] bij brief van 11 juni 2007 gesommeerd voornoemde factuurbedragen verhoogd met wettelijke rente binnen tien dagen te betalen. [geïntimeerde] heeft deze facturen niet voldaan.

(xiii) De Gemeente heeft ter zake van de bestuursdwangkosten op 3 juli 2007 dwangbevelen tegen [geïntimeerde] uitgevaardigd, die op 9 augustus 2007 aan hem zijn betekend. De hoofdsom bedraagt € 44.438,44, rente tot 9 augustus 2007 € 737,80, rente daarna p.m., invorderingskosten (15% van het invorderbare bedrag) € 6.665,76, btw € 1.266,49 en kosten exploot € 81,16, totaal € 53.189,65.

(xiv) De Gemeente heeft nog een nieuwe beslissing op het bezwaar van [geïntimeerde] genomen. [geïntimeerde] heeft beroep tegen dat besluit ingesteld. Voor het tot een uitspraak van de bestuursrechter is gekomen is het beroep van [geïntimeerde] (tijdens een lopend mediationtraject) ingetrokken. De bestuursrechter heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van [geïntimeerde] om de zaak weer in behandeling te nemen.

2. De vordering van [geïntimeerde] strekt er – na eisaanpassing – toe om de Gemeente te veroordelen tot het staken c.q. gestaakt houden van de onderhavige dwangbevelen en om de Gemeente te gebieden om alle nog liggende executoriale beslagen op het onroerend goed van [geïntimeerde], onder andere op de twee hiervoor genoemde appartementen, direct na betekening van het te wijzen vonnis op te heffen op straffe van een dwangsom, met proceskostenveroordeling. Ter onderbouwing van zijn vordering doet [geïntimeerde] een beroep op een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 mei 2007 (LJN: BA7186). Hij wijst er voorts op dat de Gemeente tegen hem ook een civiele procedure is begonnen. Tenslotte klaagt hij over de door de Gemeente opgevoerde invorderings- c.q. beheerskosten.

3. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank het verzet van [geïntimeerde] gegrond verklaard en de dwangbevelen buiten effect gesteld, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat tussen partijen niet in geschil is dat in de verzetprocedure van de rechtmatigheid van de aan de dwangbevelen ten grondslag liggende aanschrijving moet worden uitgegaan. Voorts overwoog zij dat het aanschrijvingsbesluit is gericht aan de VvE, die beheerder is over de gemeenschap en in die hoedanigheid tevens verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van (herstel)werkzaamheden aan gemeenschappelijke zaken waarvoor zij is aangeschreven. De VvE dient als overtreder te worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Abw). Het uitreiken van een afschrift van de aanschrijving aan de individuele appartementseigenaars maakt niet dat zij als overtreder zijn aan te merken, omdat zij afzonderlijk niet gerechtigd zijn om aan de aanschrijving gevolg te geven. De overtreder is de kosten van bestuursdwang verschuldigd en op hem kunnen die kosten bij dwangbevel worden verhaald. Volgens de rechtbank had de Gemeente het dwangbevel dienen uit te brengen aan de VvE. Dat [geïntimeerde] op grond van artikel 5:113, vijfde lid, BW als lid van de VvE hoofdelijk aansprakelijk is voor een deel van de schuld van de VvE doet hieraan niet af, omdat deze civielrechtelijke hoofdelijke aansprakelijkheid hem immers niet tot overtreder maakt van een aanschrijving die niet voor hem bestemd is. De rechtbank oordeelde dat aldus een deugdelijke grondslag voor de dwangbevelen ontbreekt.

4. Met grief 1 komt de Gemeente op tegen het oordeel dat slechts de VvE als beheerder verantwoordelijk is voor het (laten) uitvoeren van de aanschrijving en dat individuele eigenaars niet als overtreder kunnen worden aangemerkt en grief 2 betwist de juistheid van de overweging dat de Gemeente het dwangbevel had dienen uit te brengen aan de VvE, alsmede die van het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoofdelijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als lid van de VvE.

De Gemeente heeft deze grieven als volgt toegelicht. Een appartementsrecht geeft een recht op exclusief gebruik van bepaalde privédelen en omvat tevens een aandeel in de gemeenschap. Een tot de VvE gerichte aanschrijving kan ook geacht worden te gelden voor de individuele eigenaren, die door de VvE worden vertegenwoordigd. Niet alleen de VvE doch alle door haar vertegenwoordigde eigenaren, van rechtswege lid van de VvE, kunnen als overtreder in de zin van artikel 5:26 Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden beschouwd. De VvE beheert de gemeenschap. De Gemeente heeft de gezamenlijke appartementseigenaren aangeschreven en daartoe het aanschrijvingsbesluit gericht aan de VvE, die de individuele eigenaren vertegenwoordigt, en het besluit nog eens aan alle appartementseigenaren verzonden. Indien de VvE het aanschrijvingsbesluit niet uitvoert, kunnen de individuele eigenaren, met een beroep op het gehele systeem van de wet, geacht worden dit niet te hebben uitgevoerd en kunnen zij voor de kosten van uitvoering aansprakelijk worden gehouden, aldus de Gemeente. Verwijzend ook naar artikel 5:113, vijfde lid, BW, is de Gemeente van mening dat de kosten middels een dwangbevel op grond van artikel 5:26 Awb bij de eigenaren kunnen worden ingevorderd. De Gemeente heeft er volgens haar met recht voor gekozen om tegen alle individuele eigenaren een dwangbevel uit te vaardigen voor hun breukdeel. Daarbij speelde mede een rol dat de Gemeente bekend was met het feit dat de VvE onvoldoende verhaal zou bieden en stelt de Gemeente procesdoelmatigheid te hebben betracht.

De Gemeente meent dat dit alles een deugdelijke grondslag oplevert voor het dwangbevel en bestrijdt aldus met grief 3 het andersluidende oordeel van de rechtbank, alsmede de gegrondverklaring van het verzet en de omstandigheid dat geen acht is geslagen op hetgeen partijen verder hadden aangevoerd. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.1 Het hof overweegt het volgende.

5.2 Artikel 5:113, tweede lid, BW voorziet in een bijdrageregeling waardoor ieder der appartementseigenaars verplicht is bij te dragen in de schulden en kosten die ingevolge de wet of het reglement voor rekening van de gezamenlijke appartementseigenaars komen. Deze – interne – verplichting geldt zowel tegenover de vereniging van eigenaars als onderling, voor elk appartementsrecht volgens een gelijk deel of in de verhouding bepaald door het reglement. Schulden van de vereniging vallen onder de hier bedoelde schulden en kosten. Artikel 5:113, derde lid, BW regelt de externe aansprakelijkheid tegenover derden. Indien de appartementseigenaars voor de bedoelde schuld jegens een schuldeiser gezamenlijk aansprakelijk zijn en de verschuldigde prestatie deelbaar is, zijn zij ieder verbonden voor een deel, in de verhouding bedoeld in het tweede lid. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel is de vereniging hoofdelijk voor de schuld verbonden indien de appartementseigenaars voor de schuld gezamenlijk aansprakelijk zijn. Het vijfde lid voorziet erin dat voor de schulden der vereniging zij die appartementseigenaar waren ten tijde van het ontstaan van de schuld hoofdelijk verbonden zijn met de vereniging, en wel, indien de prestatie deelbaar is, ieder voor een deel in de verhouding waarin iedere eigenaar intern moet bijdragen.

5.3 De schuld van de VvE aan de Gemeente voor de kosten die samenhangen met de in de aanschrijving betrokken werkzaamheden aan de gemeenschappelijke delen van het gebouw, dient ingevolge het hierboven weergegeven systeem intern te worden aangemerkt als een schuld die voor rekening komt van de gezamenlijke appartementseigenaars. Het betreft immers kosten voor de instandhouding van het gemeenschappelijke gedeelte en ingevolge artikel 5:108, eerste lid, BW zijn de appartementseigenaars jegens elkander verplicht – kort gezegd – het gebouw in stand te houden. Dit betekent dat de VvE met de gezamenlijk aansprakelijke appartementseigenaars hoofdelijk verbonden is op grond van artikel 5:113, vierde lid, BW. Vaststaat dat de VvE de kosten niet aan de Gemeente heeft betaald. Het betoog van [geïntimeerde] dat de VvE verhaal biedt vanwege haar bevoegdheid op grond van artikel 5:126, derde lid, BW de leden in rechte aan te spreken acht het hof te dezen niet relevant.

Ingevolge artikel 5:113, vijfde lid, BW kan de schuldeiser, in dit geval de Gemeente, de appartementseigenaars rechtstreeks hoofdelijk aanspreken. Het gaat in casu om de betaling van een geldsom. Die prestatie is deelbaar, hetgeen meebrengt dat iedere eigenaar naar de interne verhouding aansprakelijk kan worden gehouden. Dat het kosten zijn die voortvloeien uit de uitoefening van bestuursdwang (in dit geval de kosten van de aannemer en overige kosten) maakt dat niet anders, aangezien dit naar burgerlijk recht de aard van de prestatie, het betalen van een geldsom, niet aantast. Dat de verschuldigde kosten ingevolge de Awb invorderbaar zijn van de overtreder, zet de regeling in het BW voor het verhaal van geldbedragen die voor rekening van de gezamenlijke appartementseigenaars komen niet opzij. Het dwangbevel tot verhaal van de onderhavige kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang kan derhalve zowel aan de VvE als aan iedere individuele eigenaar, dus ook aan [geïntimeerde], worden uitgevaardigd in overeenstemming met de interne verhouding, wat [geïntimeerde] betreft voor beide appartementen in de verhouding 17/364, welke verhouding door [geïntimeerde] niet is weersproken.

5.4 Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn bij de mondelinge behandeling verwoorde standpunt dat de Gemeente niet de VvE heeft aangeschreven, zoals zij had moeten doen, maar de leden van de VvE heeft aangeschreven en een afschrift heeft gezonden aan de VvE. De bestuursrechter heeft in zijn uitspraak van 25 juli 2006 al verwoord dat de Gemeente met het in rechtsoverweging 1.2 onder (i) genoemde besluit de VvE heeft aangeschreven en ook het hof gaat hiervan uit. Ook gaat het hof er van uit dat bij de behandeling van de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen is nagegaan of deze op rechtsgeldige wijze zijn aangewend, zowel ten aanzien van de VvE als [geïntimeerde]. Het betoog van [geïntimeerde] dat enkel de VvE hem zou kunnen aanspreken acht het hof op grond van het hiervoor overwogene onjuist. Het hof volgt de lijn van zijn uitspraak van 7 september 2010 (LJN: BN7779).

5.5 De tweede en derde grief van de Gemeente treffen doel. Bij een verdere beoordeling van de eerste grief heeft de Gemeente geen belang.

5.6 Het hof heeft in dezen uit te gaan van de formele rechtskracht van de besluiten van 2 november 2001 en van 22 november 2005, voor zover niet vernietigd, en van de nieuwe beslissing op bezwaar, waartegen het beroep is ingetrokken.

5.7 Voor zover [geïntimeerde] tegen de bij hem in rekening gebrachte kosten van de toepassing van de bestuursdwang heeft aangevoerd dat deze herstelkosten onredelijk hoog zijn omdat zij veel hoger zijn en meer werk betreffen dan hetgeen in de lonendheidsberekening aan kosten is berekend, faalt zijn betoog. De lonendheidsberekening in de zin van artikel 23, eerste lid, van de Woningwet (oud) kan slechts een raming zijn, die in de toetsing van de aanschrijving door de bestuursrechter aan de orde kan komen, waarbij op grond van jurisprudentie van de bestuursrechter nog geldt dat achterstallig onderhoud daarbij buiten beschouwing dient te blijven. In de onderhavige verzetprocedure komt de vraag aan de orde of de kosten hoger zijn dan welke redelijkerwijs gemaakt behoefden te worden. De stelling dat ook in dat verband (doorslaggevende) betekenis zou moeten toekomen aan de lonendheidsberekening is onjuist. Het hof heeft geen grond gevonden voor het oordeel dat de in rekening gebrachte herstelkosten hoger zijn dan welke redelijkerwijs gemaakt behoefden te worden.

5.8 Met betrekking tot de van de bedragen in de dwangbevelen deel uitmakende beheerskosten à 15%, waartegen [geïntimeerde] zich in verzet keert, overweegt het hof dat aan de reeds genoemde uitspraak van de bestuursrechter van 25 juli 2006 wordt ontleend, dat de Gemeente in de beslissing op bezwaar heeft besloten aan [geïntimeerde] alleen de daadwerkelijke beheerskosten, met een maximum van 15% van de totale kosten in rekening te brengen. De Gemeente heeft bij de mondelinge behandeling verklaard, dat het gaat om de kosten van het begeleiden van de werkzaamheden en van de controle op de aannemer, en dat deze kosten 7% kunnen zijn, maar ook 30%. De werkelijke hoogte van de beheerskosten valt niet uit de overgelegde stukken af te leiden. De Gemeente refereert zich aan het oordeel van het hof. Op grond van het door de Gemeente in het licht van de betwisting aangevoerde acht het hof voldoende aannemelijk dat bij de omvang van de hier aan de orde zijnde werkzaamheden ook daadwerkelijk beheerskosten zijn gemaakt en dat die in het kader van die werkzaamheden ook redelijkerwijs noodzakelijk waren. In het algemeen geldt een opslag van 15% voor beheerskosten niet als onredelijk, maar dat is anders in het onderhavige geval, gelet op de beslissing op bezwaar van de Gemeente om de daadwerkelijke beheerskosten als uitgangspunt te nemen en daaraan een maximum van 15% te koppelen, en gelet op het niet voorhanden zijn van harde gegevens waaruit blijkt dat in casu dit maximum genomen moet worden. Anderzijds heeft [geïntimeerde] slechts in het algemeen de opslag bestreden met een beroep op een uitspraak waarin niet was onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt, en daarvoor geen andere concrete argumenten genoemd. Teneinde uitvoerig voort procederen over deze kwestie te voorkomen en met het oog op het belang van finale geschillenbeslechting ziet het hof aanleiding deze gestelde kosten te matigen en in redelijkheid te schatten op 10% van de totale kosten.

5.9 De invorderingskosten à 15%, die bovendien in de dwangbevelen zijn begrepen en door de deurwaarder zijn becijferd, acht het hof in dit geval niet toewijsbaar. Na de verzending van de facturen van 28 maart 2007 is er slechts één enkele sommatiebrief door de Gemeente zelf verstuurd. De kosten hiervan kunnen geacht worden te zijn begrepen in de eerder genoemde beheerskosten, dan wel in de kosten van verrichtingen die geacht worden te zijn gemaakt ter voorbereiding van een zaak, waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten.

6. De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd, dat het ingestelde verzet deels gegrond is en dat in zoverre de dwangbevelen buiten werking zullen worden gesteld. Het in rekening te brengen bedrag zal als volgt worden opgebouwd: hoofdsom

€ 42.768,54 (de bijeengetelde in rechtsoverweging 1 (xi) genoemde factuurbedragen, met dien verstande dat van 10% beheerskosten in plaats van 15% wordt uitgegaan), verhoogd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2007 (na het verstrijken van de termijn van tien dagen vanaf de sommatiedatum 11 juni 2007). Nu beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld zullen de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep worden gecompenseerd.

Beslissing

Het hof:

– vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2009;

en opnieuw rechtdoende:

– verklaart het verzet van [geïntimeerde] tegen de dwangbevelen van 3 juli 2007 (betekend op 9 augustus 2007) gedeeltelijk gegrond en stelt die dwangbevelen buiten werking voor zover daarbij gezamenlijk een hoger bedrag wordt ingevorderd dan € 42.768,54 (hoofdsom) te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 22 juni 2007;

– verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

– compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, zodanig dat ieder de eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen door mrs. J. Kramer, A.E.A.M. van Waesberghe en J.C.F. Talman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2011 in aanwezigheid van de griffier.